Net als bij het tekenen met de hand begin je in Grafis ook met de maattabel. Dit kan een individuele maattabel zijn, een of meerdere van de meegeleverde confectiemaat-tabellen of een of meerdere maten van een bedrijfsmaattabel.
Omdat we digitaal werken kun je tijdens of achteraf heel eenvoudig wisselen van maattabel wat betekent dat je een model maar een keer hoeft uit te werken.
Grafis gradeert het te ontwikkelen patroon vanaf de eerste stap.

Na het laden van de maattabel roep je een basisconstructie(basispatroon) op uit de uitgebreide bibliotheek die in het programma aanwezig is. Wanneer je met de hand tekent dan zet je de toegiften direct in de maattabel. In het programma voeg je deze als eerste toe aan je basisconstructie.
Daarna stel je de basisconstructie verder in en creëer je het silhouet van je ontwerp. Door de interactiviteit die in iedere constructie aanwezig is kun je met behulp van een menu ieder punt van de constructie manipuleren en instellen naar eigen wens.
Deze basistekening is gelijk aan de grondopstelling zoals je deze ook met de hand tekent. In deze tekening zit ook de pasvorm verwerkt. Na een doorpas wijzig je de pasvorm dan ook in deze basisconstructie.

Wanneer de basisconstructie is ingesteld dan neem je deze over zoals je ook met de hand gewend bent. Vervolgens teken je de modelontwikkeling in en werk je eventueel onderdelen uit, de zgn. Modeluitwerking.
Voor de modelintekening en modeluitwerking heb je verschillende menu’s en gereedschappen tot je beschikking.
Over het algemeen weet Grafis welke lijnen/naden aan elkaar horen en zorgt er dan ook voor dat de naden aan elkaar blijven passen tijdens de modelontwikkeling en verdere uitwerking van het patroon. Bij afwijkende situaties kun je gebruik maken van zgn. G-, Z- of X-waarden.
In deze fase verdient het ook aanbeveling om de gradatie te controleren. Aangezien een gradatie over het algemeen gelijkmatig verloopt vallen afwijkingen direct op. Via de interactiviteit van de modelopbouw onderdelen is ieder punt individueel te manipuleren en aan te passen.
Eventuele modelaanpassingen worden na de doorpas in deze fase doorgevoerd.

Na het maken van de modelintekening en modeluitwerking is het patroon klaar om productierijp gemaakt te worden. De meest eenvoudige manier om patronen productierijp te maken is door gebruik te maken van de zgn. delen-assistent. Deze delen-assistent neemt je per patroondeel mee door alle stappen die horen bij het productierijp maken zoals het overtrekken, naden aantekenen, knipjes zetten, boorgaten aangeven, recht van draad lijnen tekenen, teksten invoegen e.d..
Bij het productierijp maken zijn handige gereedschappen te gebruiken zoals eenvoudige formules waarmee bijvoorbeeld naadbreedtes in een keer voor alle delen kunnen worden aangepast.
Aanpassingen naar aanleiding van een doorpas worden door het programma automatisch doorgevoerd. Je hoeft hiervoor zelf dus niets te doen

Wanneer het patroon helemaal klaar is dan moet het worden uitgeprint/plot.
Dit kan rechtstreeks vanuit de modelleringsmodule of via het maken van een stofinleg in de daarvoor ontwikkelde module. Het voordeel van het maken van een stofinleg is dat je vooraf een duidelijke stofcalculatie kunt maken.
Ook de stofinleg wordt automatisch bijgewerkt naar aanleiding van de doorpas.
Een standaard inlegmodule is bij het programma inbegrepen.

Wanneer je veelvuldig stofcalculaties moet maken dan zou je kunnen overwegen om een zgn. autonester aan te schaffen. Voor het grootbedrijf hebben we nog een aantal modules ontwikkeld die als plug-in zijn aan te schaffen.
-Autonester – maakt zelfstandig de meest efficiënte stofinleg
-Digitale print marker – logo’s en prints worden in patroon uitgegeven naar printer/cutter.
-Cuttercontrol – aansturen snijplotter
In het basisprogramma zit ook een geïntegreerde im- en exportmodule. Hiermee kun je jouw patronen converteren naar het standaard exportformaat DXF. Export in andere CAD-formaten is ook mogelijk.